Betere prestaties met minder les?

Excellente leerlingen die de keuze krijgen om in plaats van bepaalde lesuren zelfstandig te werken aan projecten die ze zelf hebben gekozen, scoren hogere cijfers op de middelbare school dan leerlingen die deze keus niet krijgen. Dit concludeert Ferry Haan in zijn onderzoek naar excellentiebeleid in het voortgezet onderwijs. Hij promoveert 6 juni aan de Universiteit van Amsterdam.

 

In het onderzochte excellentiebeleid worden leerlingen licht gecoacht door docenten, die de leerlingen zelf gekozen hebben. De leerlingen bepalen zelf wanneer ze welke lessen overslaan om aan hun project te werken. De resultaten van dit beleid zijn volgens Haan niet alleen voelbaar op de middelbare school, waar de leerlingen hogere cijfers halen. Hij vond dat leerlingen, met name meisjes, door het excellentiebeleid vaker kiezen voor natuur en techniek als eindexamenprofiel. Ze kiezen ook vaker voor ambitieuzere studies en kunnen hierdoor gemiddeld een 9 procent hoger startsalaris verwachten dan de leerlingen die niet meededen aan het excellentiebeleid. Het effect werkt dus door tot op de arbeidsmarkt.

Profijt voor alle deelnemers; voor de één meer dan de ander

Voor zijn onderzoek maakte Haan gebruik van gegevens over meerdere decennia van een gymnasium in Nederland. De school laat sinds de jaren tachtig elk nieuw cohort brugklasleerlingen testen bij het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek (CBO) van de Radboud Universiteit. De uitkomst van deze test is het belangrijkste selectiecriterium: leerlingen die hoger scoren dan een bepaalde grenswaarde komen in aanmerking voor het verrijkings-/verbredingsprogramma. Zo bood deze school een unieke mogelijkheid om een causale relatie te leggen tussen onderwijsverrijking/verbreding en het effect hiervan op de leerprestaties van excellente leerlingen. De onderzoeker vergeleek de uitkomsten van leerlingen die de selectiegrens nét wel halen, met de uitkomsten van leerlingen die de selectiegrens nét niet halen. Elk verschil in de cijfers tussen beide groepen leerlingen mag worden toegeschreven aan het verbredingsonderwijs.

Haan bekeek vervolgens bij drie scholengemeenschappen in Noord-Holland of de effecten van het excellentiebeleid op de ene school gerepliceerd konden worden. Dat bleek het geval. De leerlingen in Noord-Holland werden geselecteerd op basis van hun cijfergemiddelde; daaruit werd duidelijk dat leerlingen die al bij aanvang een hoge cijfergemiddelde hadden, nog meer profiteerden van het beleid dan leerlingen die net boven de selectiegrens scoorden.

Baten wegen op tegen de kosten

Waarom het excellentiebeleid zo uitpakt, is niet met zekerheid te zeggen. De leerlingen die ervoor geselecteerd zijn krijgen minder klassikale lessen en mogen juist werken aan een project naar keuze, waarbij ze begeleiding krijgen. Bovendien hebben ze te horen gekregen dat ze tot de hoogpresterende groep behoren en zien ze zichzelf vaak als goede leerling, wat allemaal kan bijdragen aan betere prestaties.
Ondanks deze onzekere factoren vindt Haan dat er toch veel is te zeggen voor een dergelijk beleid op scholen. Hij wijst daarvoor op enerzijds de beperkte kosten van de onderzochte excellentiemaatregelen (ca. 200 euro per leerling per jaar) en anderzijds de positieve effecten op een relatief grote groep leerlingen.

Deze promotie maakt deel uit van het project ‘Does the tide rise all ships?’ uit het PROO-programma Excellentie.

F.H.G. (Ferry) Haan: In Pursuit of Excellence: Four (Natural) Experiments in the Economics of Education. 

Delen van dit bericht zijn afkomstig van de UvA.